Bi-specifieke Antilichamen
Antilichamen komen van nature voor in de bloedstroom om infecties te bestrijden. Monoklonale antilichamen (mAB's) zijn vergelijkbaar met normale antilichamen, maar worden in het laboratorium gemaakt. Monoklonale antilichamen zijn gericht tegen specifieke eiwitten die uitsluitend of overmatig aanwezig zijn op het celoppervlak van kankercellen. Een bispecifiek antilichaam is een bepaalde vorm van mAB die twee verschillende antigenen (het deel van het doel waaraan een antilichaam hecht) tegelijkertijd kan binden.
Het eerste bispecifieke antilichaam dat werd geïntroduceerd in de behandeling voor patiënten met hematologische maligniteiten is blinatumomab (Blincyto®). Dit middel wordt gebruikt bij de behandeling van patiënten met acute lymfocytaire leukemie (ALL) en heeft een bindingsplaats voor CD3, een eiwit op het oppervlak van T-lymfocyten, en CD20, een eiwit dat wordt aangetroffen op het oppervlak van kankercellen. Door deze twee doelwitten te combineren, kan blinatumomab een kwaadaardige B-cel koppelen aan een geactiveerde T-cel, wat leidt tot de vernietiging van de kankercel.
Teclistamab (Tecvayli®) heeft onlangs zijn intrede gedaan in het behandelingslandschap voor patiënten met multipel myeloom bij wie eerdere behandelingen faalden. Teclistamab is een bispecifiek antigeen met een bindingsplaats voor CD3, dat tot expressie komt op het oppervlak van T-lymfocyten, en BCMA, een eiwit dat uitsluitend wordt aangetroffen op het celoppervlak van myeloomcellen. Als zodanig helpt dit middel T-lymfocyten om multipel myeloomcellen te herkennen en te vernietigen.
Mosunetuzumab is een bispecifiek antilichaam gericht tegen CD20 en CD3 dat onlangs is goedgekeurd voor de behandeling van eerder behandelde patiënten met folliculair lymfoom. Het werkingsmechanisme van dit middel is vergelijkbaar met wat is beschreven voor blinatumomab en teclistamab.
Naast deze middelen zitten er nog veel meer bispecifieke antilichamen in de pijplijn.
Bispecifieke antilichamen gaan gepaard met een specifieke reeks potentiële bijwerkingen. Een van de meest prominente van deze bijwerkingen is het cytokinevrijgavesyndroom (CRS), dat het resultaat is van een overactivatie van het immuunsysteem. CRS treedt snel op na het begin van de therapie en kan leiden tot koorts, misselijkheid, hoofdpijn, een lage bloeddruk en ademnood. Daarnaast worden bispecifieke antilichamen geassocieerd met een laag risico op neurologische bijwerkingen (ICANS: immune effector cell-associated neurotoxicity syndrome). Dit kan zich uiten als spraakproblemen, tremor, verwardheid of zelfs coma. Andere veel voorkomende bijwerkingen van deze middelen zijn infecties en een verlaagd bloedbeeld.
Ik wil graag informatie verstrekken om de inhoud van deze pagina te verbeteren.