Ga verder naar de inhoud

Een stamceltransplantatie (SCT) is een procedure waarbij een patiënt gezonde stamcellen krijgt om beschadigde stamcellen te vervangen. Deze procedure kan bepaalde bloedziekten genezen of de kans op een duurzame remissie vergroten. Stamcellen zijn een speciaal soort cellen die zich kunnen vermenigvuldigen en transformeren in veel verschillende celtypes. Hematopoëtische stamcellen zijn stamcellen in het beenmerg waaruit verschillende bloedcellen kunnen ontstaan. Zodra deze bloedcellen volgroeid zijn, verlaten ze het beenmerg en gaan ze de bloedbaan in om hun functie te vervullen.

Bij de meeste stamceltransplantaties worden perifere stamcellen gebruikt. Dit betekent dat hematopoëtische stamcellen worden gestimuleerd door groeifactoren en in de bloedbaan worden geduwd, waarna ze kunnen worden geoogst via een procedure die aferese wordt genoemd. In speciale gevallen kunnen stamcellen ook rechtstreeks uit het beenmerg van een donor worden verkregen door middel van puncties in de bekkenkam, onder volledige narcose.

Er zijn twee soorten stamceltransplantatie: autoloog, waarbij de eigen stamcellen van de patiënt worden gebruikt, en allogeen, waarbij stamcellen van een donor worden gebruikt.

Transplantation

Autologe stamceltransplantatie

Het doel van een autologe SCT is om een zeer hoge dosis chemotherapie te geven die het beenmerg vernietigt. In deze context dient de toediening van de eigen stamcellen van de patiënt als redding om het beenmerg weer op te bouwen. De stamcellen worden geoogst en ingevroren op een moment dat de ziekte onder controle is. Om dit mogelijk te maken, krijgen patiënten groeifactoren om de hematopoietische stamcellen in het beenmerg te stimuleren en ze in de bloedstroom te duwen, waarna ze kunnen worden verzameld via een procedure die aferese wordt genoemd. Een maand later worden de ingevroren stamcellen ontdooid en opnieuw toegediend via een intraveneuze katheter. Belangrijk is dat bij een autologe SCT gebruik wordt gemaakt van de eigen stamcellen van de patiënt, waardoor er geen risico is op afstoting.

Allogene stamceltransplantatie

Bij een allogene SCT worden stamcellen van een donor gebruikt om het beenmerg na chemotherapie opnieuw op te bouwen en ook om een nieuw immuunsysteem te installeren dat een permanente poortwachter vormt tegen de kwaadaardige cellen (graft versus leukemie-effect). Als gevolg hiervan geeft een allogene SCT een sterkere bescherming tegen een terugval van de ziekte in vergelijking met een autologe SCT. Tegelijkertijd, omdat de stamcellen afkomstig zijn van een donor, kan afstoting een lastige bijwerking zijn. In dit geval vallen de donorcellen het lichaam van de gastheer aan (graft versus host disease). In dit licht is de conditioneringstherapie voorafgaand aan een allogene SCT niet alleen gericht op het vernietigen van het beenmerg van de patiënt, maar ook op het verminderen van de kans op afstoting van het transplantaat.

Een allogene stamceltransplantatie is een zware behandeling. Daarom wordt vaak een leeftijdsgrens gehanteerd en speelt de algemene toestand van de patiënt een belangrijke rol. Voor oudere patiënten wordt een lagere dosis conditionerende chemotherapie gebruikt, die het beenmerg niet volledig vernietigt. Na de transplantatie bestaan de stamcellen van de donor en de eigen stamcellen van de patiënt naast elkaar. In de loop van een paar maanden zullen de donorstamcellen geleidelijk het beenmerg overnemen en helpen de resterende zieke stamcellen te doden.

Voordat een allogene SCT kan worden uitgevoerd, moet er een geschikte donor worden gevonden die voldoende lijkt op het weefseltype van de patiënt. Er worden medicijnen toegediend om afstoting na een allogene SCT te voorkomen (omkeren). Bij het zoeken naar een donor worden broers en zussen als eerste overwogen. Als er geen geschikte broer of zus is, kan een onverwante donor worden gezocht in nationale en internationale donorbanken. Deze banken bestaan uit anonieme vrijwilligers van over de hele wereld die bereid zijn stamcellen te doneren. Half-compatibele broers en zussen, ouders of kinderen kunnen ook in aanmerking komen als donor in een zogenaamde haplo-identieke stamceltransplantatie.

De donor krijgt groeifactoren om de hematopoëtische stamcellen in het beenmerg te stimuleren en ze in de bloedstroom te duwen waar ze kunnen worden geoogst via een procedure die aferese wordt genoemd. Verse donorstamcellen worden dan getransporteerd en via een intraveneuze katheter aan de patiënt toegediend. In speciale gevallen kunnen stamcellen rechtstreeks uit het beenmerg worden verkregen via puncties in de bekkenkam, onder volledige narcose.

Ziekenhuisopname

Voorafgaand aan een SCT wordt de patiënt opgenomen in het ziekenhuis om een conditionerende therapie te ondergaan. In de meeste gevallen bestaat deze uit chemotherapie, hoewel in het geval van een allogene SCT ook radiotherapie kan worden gebruikt. Na deze conditionering begint het aantal bloedcellen te dalen. Hierdoor zijn vaak bloed- en bloedplaatjestransfusies nodig en wordt de patiënt erg vatbaar voor infecties. Daarom verblijven patiënten in een kiemvrije isolatiekamer. Daarnaast worden preventieve antimicrobiële middelen toegediend en worden infecties onmiddellijk behandeld. Nadat een patiënt zijn eigen ontdooide perifere stamcellen heeft ontvangen, duurt het gemiddeld 8-10 dagen voordat de stamcellen beginnen met de wederopbouw van het bloed. In het geval van een allogene SCT worden verse donorcellen getransfundeerd die na gemiddeld 10-14 dagen beginnen met de wederopbouw van de bloedcellen.

Bijwerkingen van een SCT zijn een verminderde eetlust, misselijkheid, braken, diarree, mondpijn (stomatitis of mucositis), (langdurige) vermoeidheid en haaruitval. Voeding kan tijdelijk intraveneus worden toegediend (TPN). Omdat chemotherapie, voeding en antibiotica samen gegeven moeten worden, wordt er vaak een centrale katheter met 3 toegangswegen geplaatst in een groot bloedvat onder het sleutelbeen. Om hun herstel te bevorderen, krijgen patiënten het advies om zoveel mogelijk te bewegen.

Thuis

De meeste patiënten kunnen het ziekenhuis na ongeveer 3-4 weken verlaten in het geval van een autologe SCT en na 4-6 weken als ze een allogene SCT hebben ontvangen. Tijdens de eerste maanden na de transplantatie moeten patiënten regelmatig naar het ziekenhuis komen voor controlebezoeken en om aan hun herstel te werken. In de eerste maanden ervaren patiënten vermoeidheid, verlies van smaak en eetlust en een verhoogde vatbaarheid voor infecties. Zes maanden na een allogene SCT worden de kindervaccinaties opnieuw toegediend.

Op lange termijn kan een SCT het risico op een secundaire kanker verhogen. Patiënten wordt daarom geadviseerd om overmatige blootstelling aan de zon te vermijden en te stoppen met roken. Daarnaast wordt voor vrouwen regelmatig borstonderzoek aanbevolen. Onvruchtbaarheid en een vroeg begin van de menopauze komen vaak voor na een SCT. Mannen met een kinderwens kunnen hun sperma voor de behandeling laten invriezen. Vruchtbaarheidspreventie bij vrouwen kan worden gepland in nauwe samenwerking met een vruchtbaarheidscentrum. Een team van artsen, verpleegkundigen, psychologen, diëtisten, fysiotherapeuten en maatschappelijk werkers biedt hulp tijdens en na de procedure om patiënten te helpen omgaan met alle aspecten van deze zware maar vaak genezende behandeling.

Ik wil graag informatie verstrekken om de inhoud van deze pagina te verbeteren.